Noordzee

11 mei
Terug in Nederland en heb ik haast om de Noordzee in te gaan. Mijn Noordzee, denk ik, en het idee komt op dat ik ben vreemdgegaan en dat moet opbiechten en door het stof moet gaan. Op het strand begin ik al te praten. Ik praat met de zee zoals mensen praten met een huisdier. Ik zeg dingen als Rustig! als de zee onstuimig is en de golven hoog. En Gaan we moeilijk doen? als de stroming me de zee in drijft. En toen het zo koud was heb ik de zee wel gesmeekt een beetje vriendelijk te zijn.
En nu prevel ik verontschuldigingen. Het was een bevlieging, het stelde niks voor. De Middellandse zee mag dan heel erg blauw zijn en helder, hij bleek toch minder aantrekkelijk met zijn kwalletjes en kiezels. Het viel eigenlijk best tegen. Ik ben veel liever hier, wij zijn aan elkaar gewaagd. Jij daagt mij uit, jij haal het beste in mij boven.
Inmiddels sta ik tot mijn middel in een kalme Noordzee. Ik kijk om mij heen. Het water is groen en troebel door algen. Er zijn nauwelijks golven en er liggen lange slierten bruin schuim op het water. Ik doe mijn best om het mooie te zien, maar de zee is niet op zijn mooist. Het is een vervuilde bende en totaal niet uitnodigend. Ik heb niet eerder zoveel weerzin gevoeld om kopje onder te gaan. Waarom zou ik het doen? Dit heeft niks met iceman te maken.
Uit loyaliteit, en omdat ik door het stof moet, duik ik er toch in. Boetedoening. Ondergaan en weer boven komen. Allemaal heel verheven en spiritueel, en vooral ook heel smerig. Ik steek mijn handen ergens in de groene drab, mijn hoofd volgt. De zee ruikt naar een vijver. Voor de vorm zwem ik een eindje naar het zuiden. De groene drab met beige schuimkraag sluit na elke slag onmiddellijk weer om mijn nek en schouders. De Noordzee, mijn geliefde Noordzee, trakteert mij bovendien op een paar grotere glanzende kwallen met een blauw kruis. Onder mijn voet schiet een vis weg. Ik geef geen krimp. “Oude bekenden,” zeg ik hardop, “vrienden van me!” Dan ga ik eruit. De liefde moet wel van twee kanten komen.