Middellandse Zee

1 mei
Ik ben op vakantie. De zee hier is anders: helder als glas en blauwer dan blauw. En warmer: 10 graden. Lekker warm zou je zeggen, toch ben ik ook hier de enige die de zee in gaat.
De baai waar ik vandaag ben wordt in de gids beschreven als romantisch en relatief rustig. ‘De krappe en steile bergweg en het feit dat het vanaf de parkeerplaats nog eens twintig minuten lopen is, houden de toeristen weg.’
Betere reclame bestaat natuurlijk niet. Het kiezelstrand is afgeladen met stelletjes die net als wij gehoopt hadden op een baai voor zichzelf. Jammer denk ik, maar aan de andere kant: een onverwacht groot publiek om mijn show op te voeren!
In zwembroek, als enige, loop ik naar de waterkant. Ik neem de tijd. Gefocust. Een atleet op weg naar de startblokken. Ik voel de ogen van het publiek in mijn rug.
Ik loop gedecideerd de zee in. Een groot winstpunt van de hele Iceman-exercitie is dat ik niet meer als een wijf op mijn tenen en met ingehouden buik de golven opvang. Geen twijfel, geen emotie, geen huivering.
Dus nu ook niet. Anders dan het zachte strand thuis liggen hier kiezels. Dat vraag om een andere benadering. Te laat. Ik stoot mijn grote teen hard tegen een steen. Tranen springen in mijn ogen. Ik geef geen kick en zet mijn andere voet op een grote kiezel. Ik glijd weg en kom klem te zitten tussen twee stenen. Vlug verplaats ik mijn gewicht weer op de voet met de pijnlijke teen en probeer met zwaaiende armen mijn evenwicht te hervinden. Het ligt hier vol met kiezels en stenen. Zo loop ik alsnog als een wijf de zee in, verdomme!
Om een einde te maken aan deze klunzige vertoning laat ik me vallen. Ik maak een paar krachtige slagen voorwaarts om zo snel mogelijk weg te komen uit dit ondiepe water waar de kans op stoten groot is.
En dan, een elektroshock in mijn schouder. Ik gil het uit. Ik probeer te gaan staan op de keien maar glij weg en stoot een knie pijnlijk. Ik klauter overeind, het water komt niet hoger dan mijn middel. Ik ben omringd door drijven tientallen kleine rode kwallen.
In paniek hop ik als een haas uit zee het strand op. Auw, auw, mijn schouder staat in brand, mijn voeten knakken tussen de kiezels. Iedereen kijkt. Verontrust en meewarig. Maar vooral tevreden met de bevestiging van hun gelijk om niet te gaan zwemmen.