Alleen

31 oktober
Greg is weg en met hem de zomer. Er is een definitief einde gekomen aan alle zomers van 2018: de gewone, de nazomer, de indian summer en de zomers warme dagen. Het is herfst en met 5 graden eigenlijk meteen winter. Het water is nog goed te doen, maar het omkleden is ineens zo koud.
Verloren sta ik op een leeg strand te hannesen met een handdoek en mijn zwembroek. Zonder de beschutting van een strandtent hebben regen en wind vrij spel op mijn blote lijf. Onbewust draai ik weg van de wind en trek mijn rug krom om de druppels op te vangen. Zo meteen lig ik in het water, wat maakt het uit?
Maar het maakt wél uit. Dit is zo onaangenaam. Ik voel me klein en kwetsbaar. De rillingen rollen over mijn lijf en kippenvel knijpt mijn armen af. Vol zelfmedelijden maak ik een hoopje van de kleren en dek het af met de jas. Ver weg is nu de mentale kracht die ik straks wel heb als ik weer uit het water kom. Dan kan ik de wereld aan, maar nu niet. Helemaal niet zelfs. Een windvlaag neemt mijn hemd een paar meter mee over het zand. Woedend ren ik er achteraan. Met een voet druk ik het hemd in het zand. Ik pak het op, het is nat en zanderig. Ik vind het oneerlijk.
Met de strandtenten zijn ook de toeschouwers verdwenen. Tot deze week ging er ook nog wel eens iemand mee de zee in – mijn zoon, mijn vrouw, een vriend – maar zij houden het met dit weer voor gezien. Ik sta er alleen voor.
En juist vandaag kom ik een zeehond tegen. Het is de tweede keer dat ik een zeehond zie. Op een afstand van zo’n dertig meter steekt zijn gladde kop boven het water uit. Met zijn snuit omhoog heet hij mij welkom in het winterseizoen – althans, dat maak ik ervan. Ik ben nu negen maanden onderweg. Nog drie te gaan.