Jaloers

15 feb
In zee kan ik de schaamte van me afspoelen. Het ijskoude water brengt me eerst bij zinnen en dan volgt de overpeinzing.
De dag ervoor was ik in gesprek geweest met een collega die veel succesvoller is dan ik. Hij heeft meer opdrachten, meer omzet en meer aandacht. Met grote letters JALOERS op mijn voorhoofd geschreven, wrong ik mij in allerlei rare zinnen. Als je er bij had gestaan had je gedacht: ‘Gast? Wat dóe je?’ Ik zag het zelf ook en toch deed ik het.
Of liet het gebeuren, het gesprek ging met mij aan de haal. Met spijt van elke zin, volgde ik met een zin die nog ongemakkelijker was dan de voorgaande. Vlek op vlek en onomkeerbaar. Oh, als ik dit gesprek eens opnieuw kon beginnen, dacht ik wanhopig terwijl ik iets zei dat moest aantonen dat ik ook succesvol ben. Ja, laten we opnieuw beginnen, dacht ik, en dan doe ik normaal of in ieder geval niet belachelijk. Ik laat hem ook praten. Ik luister en knik en zeg ‘Ja, ja, net wat je zegt.’
‘Laten we dit gesprek opnieuw beginnen,’ zei ik plotseling, midden in een zin die was vastgelopen maar nog niet afgerond.
Ik had het gezegd. De ander keek me niet begrijpend aan. Glimlachend met een uitdrukking van medelijden, wachtte hij af.
‘Zeg maar iets,’ riep ik, toen de stilte me te lang duurde. ‘Maakt niet uit wat!’
Hij keek me vragend aan. Ik was ten einde raad.
‘Vraag me hoe het gaat!’ schreeuwde ik nu.
Enigszins van zijn stuk gebracht, greep hij naar zijn tas die naast hem op de stoel stond, deed de sluiting dicht en stond op.
Hij wees met zijn ogen achter mij, ik draaide mij om. Aan de andere kant van de zaal wuifde een vrouw onze kant op. Er stond iemand op hem te wachten. Hij moest gaan. Zonder iets gezegd te hebben liep hij weg. Ik stak een hand op. Hij moest echt gaan, het was geen smoes. Een smoes zou op een of andere manier draaglijker geweest zijn.